Skip to main content

Risicofactoren voor arbeidsongeschiktheid bij werkenden in het algemeen

De totale groep werknemers wordt door deze groep van 55.950 deelnemers gevormd. Dit betreft dus zowel werknemers met een chronische aandoening als werknemers zonder chronische aandoening. 

  • Leeftijd

    De kans op arbeidsongeschiktheid neemt af bij een hogere leeftijd. Elk jaar wordt de kans op arbeidsongeschiktheid  0,98 keer zo hoog.


    Geslacht

    Vrouwen hebben een 1,74 keer zo hoge kans op arbeidsongeschiktheid als mannen.


    Opleidingsniveau

    Werkenden met een laag opleidingsniveau hebben een 1,73 keer zo hoge kans op arbeidsongeschiktheid als werkenden met een hoog opleidinigsniveau.
    Voor werkenden met een middelbaar opleidingsniveau is de kans op arbeidsongeschiktheid 1,24 keer zo hoog als bij werkenden met een hoog opleidingsniveau.

    • Laag opleidingsniveau: geen opleiding, VMBO
    • Middelbaar opleidingsniveau: HAVO/VWO, MBO
    • Hoog opleidingsniveau: HBO, universiteit

    Partner / relatie

    Werkenden zonder partner hebben een 0,84 keer zo hoge kans op arbeidsongeschiktheid als werkenden met partner.

    Onderzocht zijn:

    • Leeftijd
    • Geslacht
    • Opleidingsniveau
    • Partner / relatie
  • Hart en vaatziekten

    Werkenden met hart- en vaatziekten hebben een 2,64 keer zo hoge kans op arbeidsongeschiktheid als werkenden zonder hart- en vaatziekten.

    Hart- en vaatziekten betreft mensen die last hebben (gehad) van hartfalen, boezemfibrilleren, hartinfarct of beroerte. Ook mensen waarbij percutane coronaire interventie (PCI) of een coronaire bypassoperatie (CABG) is uitgevoerd vallen binnen deze groep, evenals mensen met een pacemaker of mensen die een harttransplantatie hebben gehad.  


    COPD

    Werkenden met COPD hebben een 1,43 keer zo hoge kans op arbeidsongeschiktheid als werkenden zonder COPD.

    Er is sprake van chronische obstructieve longaandoeningen als (1) de verhouding van FEV1 (geforceerd expiratoir volume) tot FVC (geforceerde vitale capaciteit) (FEV1/FVC) <0,70 of wanneer er een verminderde vitale capaciteit van <80% voorspeld was, en (2) op basis van zelfrapportage en gebruik van COPD-medicatie. Alleen mensen ouder dan 40 zijn geïncludeerd en mensen met astma vallen niet binnen deze groep.


    Diabetes Mellitus type 2

    Werkenden met diabetes mellitus type 2 hebben een 1,89 keer zo hoge kans op arbeidsongeschiktheid als werkenden zonder diabetes mellitus type 2.

    Bij diabetes richten we ons specifiek op de groep met type 2 diabetes, waarbij verhoogd glucose in het bloed waarneembaar is en/of sprake is van zelfrapportage in combinatie met insulinegebruik. 


    Reumatoïde artritis

    Werkenden met reumatoide artritis hebben een 3,05 keer zo hoge kans op arbeidsongeschiktheid als werkenden zonder Reumatoide artritis.

    Deze groep betreft mensen met reumatoïde artritis die last hebben van stijfheid in spieren en gewrichten en hiervoor medicatie gebruiken.


    Depressie

    Werkenden met depressie hebben een 2,51 keer zo hoge kans op arbeidsongeschiktheid als werkenden zonder depressie.

    Onder depressie verstaan we mensen met een ernstige vorm van mentale klachten, of klachten in mildere vorm waarbij men ook antidepressiva gebruikt. Dit werd vastgesteld aan de hand van de MINI-vragenlijst.

    Onderzocht zijn:

    • Hart- en vaatziekten
    • COPD
    • Diabetes Mellitus Type 2
    • Reumatoïde arthritis
    • Depressie

    Multimorbiditeit

    Bij twee of meer van de onderzochte aandoeningen spreken we over multimorbiditeit.

  • Lichamelijke activiteit

    Er is in dit onderzoek geen statistisch significant verband gevonden tussen lichamelijke activiteit en de kans op arbeidsongeschiktheid.

    Deelnemers is gevraagd op hoeveel dagen per week ze ten minste een half uur fietsen, sporten, klussen of tuinieren. Geadviseerd wordt om ten minste 5 dagen, maar liefst elke dag, in de week minimaal 30 minuten te bewegen. We spreken van onvoldoende lichaamsbeweging als op minder dan 5 dagen per week minimaal 30 minuten wordt bewogen. 


    Groente- en fruitinname

    Er is in dit onderzoek geen statistisch significant verband gevonden tussen groente- en fruitinname en de kans op arbeidsongeschiktheid.

    Groente- en fruitinname werd bepaald door te vragen hoe vaak deelnemers de afgelopen maand groente en fruit aten. Als deelnemers aangaven minder dan vier dagen per week groente en fruit te eten, was er sprake van onvoldoende groente- en fruitinname


    Roken

    Werkenden die roken hebben een 1,35 keer zo hoge kans op arbeidsongeschiktheid als werkenden die niet roken.

    Deelnemers werd gevraagd of zij aangaven momenteel te roken of de afgelopen maand hadden gerookt.


    Gewicht 

    Werkenden met obesitas hebben een 1,39 keer zo hoge kans op arbeidsongeschiktheid als werkenden zonder obesitas. Er is in dit onderzoek geen statistisch significant verband gevonden tussen overgewicht en arbeidsongeschiktheid.

    BMI is berekend op basis gewicht en lengte, gemeten in een van de onderzoekscentra van Lifelines. BMI wordt berekend door het gewicht (in kg) te delen door de lengte (in meter) in het kwadraat.  Dit wordt vervolgens ingedeeld als gezond gewicht bij een BMI tussen de 18,5 kg/m2 en 25,0 kg/m2, overgewicht bij een BMI tussen 25.0 kg/m2en 30.0 kg/m2. Bij een BMI van 30 kg/m2 of hoger spreken we over obesitas. 

    Onderzocht zijn:

    • Lichamelijke activiteit
    • Groente- en fruitinname
    • Roken
    • Gewicht
  • Werkdruk

    Er is in dit onderzoek geen statistisch significant verband gevonden tussen een hogere werkdruk en de kans op arbeidsongeschiktheid.

    We spreken van een hoge werkdruk als werknemers achter raken met de werkzaamheden en niet genoeg tijd hebben voor de werkzaamheden.


    Werktempo

    Er is in dit onderzoek geen statistisch significant verband gevonden tussen een hoger werktempo en de kans op arbeidsongeschiktheid.

    We spreken van een hoog werktempo als werknemers erg snel moeten werken en het werktempo gedurende de hele werkdag hoog ligt. 


    Ontwikkelmogelijkheden

    Werkenden die minder ontwikkelmogelijkheden ervaren een 1,07 keer zo hoge kans op arbeidsongeschiktheid als werkenden die meer ontwikkelmogelijkheden ervaren.

    We spreken van beperkte ontwikkelmogelijkheden als werknemers geen mogelijkheden krijgen om nieuwe dingen te leren en het werk niet om initiatief nemen vraagt. 


    Betekenisvol werk

    Er is in dit onderzoek geen statistisch significant verband gevonden tussen het ervaren van minder betekenisvol werk en de kans op arbeidsongeschiktheid.

    We spreken van weinig betekenisvol werk, als de werknemer zijn of haar werk niet zinvol vindt en niet belangrijk. 


    Invloed op het werk

    Werkenden die minder regelmogelijkheden ervaren een 1,04 keer zo hoge kans op arbeidsongeschiktheid als werkenden die meer regelmogelijkheden ervaren.

    We spreken van beperkte regelmogelijkheden als de werknemer weinig invloed heeft op het werk en beperkte invloed heeft op de hoeveelheid werk die hij of zij moet doen. 


    Sociale steun

    Werkenden die minder sociale steun ervaren een 1,07 keer zo hoge kans op arbeidsongeschiktheid als werkenden die meer sociale steun ervaren.

    We spreken van beperkte sociale steun als de werknemer weinig hulp of ondersteuning van collega’s en/of leidinggevende krijgt.

    Onderzocht zijn:

    • Werkdruk
    • Werktempo
    • Ontwikkelmogelijkheden
    • Betekenisvol werk
    • Invloed op het werk
    • Sociale steun